‘Krab achter je oren’ deel 50: Zinsontleding 5: meewerkend voorwerp

Na de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het lijdend voorwerp is nu het meewerkend voorwerp aan de beurt bij de uitleg over zinsontleding.

Het meewerkend voorwerp:

  • krijgt iets,
  • er wordt iets aan gegeven
  • er wordt iets tegen verteld
  • er is iets voor bestemd.

Je kunt het meewerkend voorwerp vinden door te vragen:

  • ‘Aan wie of wat…?’
  • ‘Voor wie of wat…?’
  • of soms ‘Bij wie of wat…?’

+ daarbij het werkwoordelijk gezegde en het onderwerp en eventueel het lijdend voorwerp.

Woorden als ‘aan’ en ‘voor’ staan voor het meewerkend voorwerp of je kunt het ervoor zetten als het er niet staat.

Het is belangrijk om te weten dat niet alle zinnen een meewerkend voorwerp hebben! Als er een meewerkend voorwerp is, is het er altijd maar één.

Voorbeelden:

  1. “Marjan schrijft Julia een brief.”

– Gezegde: Schrijft Marjan een brief? Schrijft.

– Onderwerp: Wie schrijft? Marjan

– Lijdend voorwerp: Wat schrijft Marjan? Een brief

Meewerkend voorwerp: Aan/voor wie schrijft Marjan? Julia (Aan Julia)

(Had er gestaan: ‘Marjan schrijft een brief’,  was er geen meewerkend voorwerp geweest).

 

  1. “Marjan leende Nel haar pen”.

– Gezegde: Leende Marjan haar pen? Leende.

– Onderwerp: Wie leende? Marjan

– Lijdend voorwerp: Wat leende Marjan? Haar pen

Meewerkend voorwerp:Aan wie leende Marjan haar pen? Nel. (Aan Nel).

 

  1. “MarjanSchrijft maakt de offerte voor het bedrijf.”

– Gezegde: Maakt zij de offerte? Maakt.

– Onderwerp: Wie maakt? MarjanSchrijft.

– Lijdend voorwerp: Wat maakt MarjanSchrijft? De offerte.

– Meewerkend voorwerp:Voor wie maakt MarjanSchrijft de offerte? Het bedrijf. (Voor het bedrijf).

 

Heb je vragen? Stel ze gerust. Dat mag ook per e-mail.

Hartelijke groet,

Marjan

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *