Na de persoonsvorm, het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde, het lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, is nu de bijwoordelijke bepaling aan de beurt bij de uitleg over zinsontleding.
De bijwoordelijke bepaling is wat overblijft na het opzoeken van de persoonsvorm, het onderwerp, het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp. (De laatste twee zijn niet altijd aanwezig).
De bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen die beginnen met:
– Wanneer?
– Waar?
– Hoe?
– Waarbij?
– Waarmee?
– Door wie?
Voorbeelden:
- “Marjan belooft de offerte morgen naar het bedrijf te sturen”
Gezegde: Belooft Marjan om…? Belooft + te sturen.
Onderwerp: Wie belooft? Marjan.
Lijdend voorwerp: Wat belooft Marjan te sturen? De offerte.
Meewerkend voorwerp: Aan wie belooft Marjan te sturen? Aan het bedrijf.
Bijwoordelijke bepaling: (wat blijft er over?) morgen.
- “De tekstschrijver maakte dit weekend ook foto’s voor Facebook en Instagram bij het evenement.”
Gezegde: Maakte de tekstschrijfster….? Maakte.
Onderwerp: Wie maakte? De tekstschrijver.
Lijdend voorwerp: Wat maakte de tekstschrijver? Foto’s.
Meewerkend voorwerp: Voor wie maakte de tekstschrijver foto’s? Voor Facebook en Instagram.
Bijwoordelijke bepaling: (Wat blijft er over?) Dit weekend + bij het evenement.
- “Zij bespreken de opdracht voor deze klant ’s middags aan de keukentafel.”
Gezegde: Bespreken zij…? Bespreken.
Onderwerp: Wie bespreken? Zij.
Lijdend voorwerp: Wat bespreken zij? De opdracht.
Meewerkend voorwerp: Voor wie bespreken zij? Voor deze klant.
Bijwoordelijke bepaling: (Wat is er over?) ’s middags / aan de keukentafel.
Heb je vragen? Stel ze gerust via de e-mail.
Hartelijke groet,
Marjan