‘Krab achter je oren’ deel 24: ‘Grr… Taalfoutjes”

In de hoop dat ze ooit verdwijnen besteed ik deze week aandacht aan 3 taalfoutjes.

  1. ‘Als’ en ‘dan’ door elkaar halen. Even een voorbeeld hoe het wel moet:

Bij verschillen gebruik je DAN: Mijn broer is groter DAN ik ben. Hij is ook sterker DAN ik ben. Ik zing mooier DAN mijn broer.

Wanneer je gelijkenissen wilt beschrijven gebruik je ALS:  Mijn broer  is zo groot ALS een reus. Zijn dochter is net zo groot ALS hij.

  1. Midden in de zin ‘U’ met een hoofdletter schrijven.

Het persoonlijke voornaamwoord u schrijf je net als de andere persoonlijke voornaamwoorden met kleine letters. Vroeger werd dat toegepast als beleefdheidsvorm. Nu schrijf je u alleen met een hoofdletter als het om een heilige persoon of een godheid gaat.

  1. Zinnen die beginnen met ‘En’.

Grammaticaal mag het, maar ik vind het écht niet mooi staan. Dat woordje ‘en’ mag je gewoon weglaten. Het is te veel spreektaal in mijn ogen. Als je iets wilt verbinden doe het dan in één zin door het woord ‘en’ ertussen te zetten. Anders start je een nieuwe zin.

Dus zo:

“Ik schrijf graag teksten voor websites en liedjes. (Geen EN).  Ik help ook graag mensen coachend om een sollicitatiebrief op te stellen”.

Heb je een vraag of wil je graag wekelijks op de hoogte gehouden worden van Nieuws & Tips? Klik dan op: contact om naar de contactpagina te gaan.

Wil je nog iets teruglezen over werkwoordspelling? Lees dan nog eens: basis van werkwoord spelling 1 of basis van werkwoord spelling 2

Tot volgende week!

Hartelijke groet,

Marjan

‘Krab achter je oren’ deel 22: De basis van werkwoord spelling  2: -DE of –TE?

Als vervolg op vorige week, ga ik nu in op de spelling van ´zwakke´ werkwoorden in de verleden tijd.

Zwakke werkwoorden zijn woorden die in de verleden tijd bijna hetzelfde blijven, maar waar –de of –te achter komt in de verleden tijd.

(Ezelsbruggetje: Sterke werkwoorden hebben de kracht om te veranderen: loop- liep, word- werd, kijk- keek, lees-las, zit-zat, enzovoort).

Ik spaar (nu = tegenwoordige tijd).

Ik/hij/zij/ naam:  spaarde (vroeger = verleden tijd).

wij spaarden

Tegenwoordige tijd:             Verleden tijd enkelvoud:              Verleden tijd meervoud:

Ik typ                                        Ik/hij/zij/ naam:   typte                  Wij/Zij:  typten

Ik solliciteer                          Ik/hij/zij/naam:  solliciteerde        Wij/zij solliciteerden

Hoe weet je nu of het –de of –te is?

Daarvoor gebruik je het ezelsbruggetje van ’t K(o)fsch(i)p. De klinkers tellen niet mee. Wel de letter X en je klank J. Jaren lang hoorde ik van deze regel, maar wist de toepassing niet. Daarom geef ik je nog een ezelsbruggetje mee:  het is ’t Kofschip.  Dus komt de letter voor in deze regel gaat het woord eindigen op -TE.

Belangrijk is om te starten met het hele werkwoord. Bij het hele werkwoord haal je –en eraf: Ik laat je  voorbeelden zien met elke letter uit ’t Kofschip:

– Praten- prat : de laatste letter is een T. Deze komt voor in ’t kofschip. Verleden tijd wordt: ik praatte.

– Plakken – plakk: de laatste letter is de K. Deze komt voor in ’t kofschip. Verleden tijd wordt: ik plakte.

– Blaffen- blaff: de laatste letter is de F. Deze komt voor in ’t Kofschip. Verleden tijd wordt: ik blafte.

– Kussen- Kuss: de laatste letter is de S. Deze komt voor in ’t Kofschip. Verleden tijd wordt: ik kuste.

– Lachen- lach: de laatste klank is de CH. Deze komt voor in ’t Kofschip. Verleden tijd wordt: ik lachte.

– Meppen- mepp: de laatste letter is de P. Deze komt voor in ’t Kofschip. Verleden tijd wordt: ik mepte.

– Faxen- fax: de laatste letter is de X. Deze hoort bij ’t Kofschip. Verleden tijd wordt: ik faxte.

Bij de laatste klank van douchen, racen, relaxen, roetsjen,  brunchen, finishen, enz. Moet je uitgaan van de S-klank die in ’t Kofschip zit. Dus de verleden tijd wordt: douchte, racete, relaxte, roetsjte, brunchte, finishte.

Bij laatste letters die niet in ’t Kofschip voorkomen én alle klinkers komt dus –DE achter het werkwoord in de verleden tijd. Een paar voorbeelden:

Bloeien- bloei:  de laatste letter is een i. Deze komt niet voor in ’t kofschip, want de klinkers tellen niet mee! Verleden tijd wordt: bloeide.

Luisteren- luister: de laatste letter is de R. Deze komt niet voor in ’t kofschip. Verleden tijd wordt: Luisterde.

Tekenen- teken: de laatste letter is de N. Deze komt niet voor in ’t kofschip. Verleden tjid wordt: tekende.

In het Nederlands komt er nooit een V of Z aan het einde van een woord. Dus let bij deze regel goed op! Daarom moet je beginnen met het hele werkwoord en daar –en afhalen.

Een paar voorbeelden waar je je niet in moet vergissen:

Beloven- belov. ( Niet de ik-vorm beloof!). De laatste letter is de V. Deze komt niet voor in ´t kofschip. Verleden tijd wordt dus beloofde.

Verhuizen- verhuiz. (Niet de ik-vorm verhuis!). De laatste letter is de Z. Deze komt niet voor in ’t kofschip. Verleden tijd wordt dus verhuisde.

Begrenzen- begrenz. (Niet de ik-vorm begrens!). De laatste letter is de Z. Deze komt niet voor in ’t kofschip. Verleden tijd wordt dus begrensde.

Bonzen- bonz. (Niet de ik-vorm bons!). De laatste letter is de Z. Deze komt niet voor in ’t kofschip. Verleden tijd wordt dus bonsde.

Erven- erv. (Niet de ik-vorm erf!). De laatste letter is de V. Deze komt niet voor in ’t kofschip. Verleden tijd wordt dus erfde.

Volgende week meer over het voltooid deelwoord.

Heb je een vraag over spelling of schrijven? Neem dan gerust contact op via de contactpagina. Hier mag je je ook aanmelden voor Nieuws& Tips. Dan krijg je 1x per week een mailtje.

Tot volgende week!

Hartelijke groet,

Marjan

 

 

 

 

‘Krab achter je oren’ deel 20: “3 bezitterige Taalfoutjes”

In de hoop dat deze spellingfouten ooit verdwijnen, geef ik er deze week drie aan jullie mee over bezittelijke voornaamwoorden.

1.‘Hun hebben’, waar het moet zijn: ‘Zij hebben’. Misschien is het Westfriese** spreektaal, maar ‘hun’ is een bezittelijk voornaamwoord. Dus: het is hun fiets, hun moeder, hun laptop. ZIJ HEBBEN een fiets. ‘Zij’ is derde persoon meervoud.

2. ‘Me’ als er ‘mijn’ moet staan. ‘Mijn’ schrijf je als het gaat over bezit. Het is MIJN moeder, MIJN fiets, MIJN laptop. Je mag er ook m’n van maken als je het toch wilt afkorten. ‘Me’ schrijf je als je het over jezelf hebt: Ik kan ME vergissen.  Ik voel ME niet lekker. Ik schaam ME.

3. Jou en jouw. Ook hier gaat het om bezit. Het is JOUW moeder , JOUW fiets, en JOUW laptop. De ‘W’ mag je weglaten als je vraagt: “Hoe gaat het met jou?” De ‘W’ komt er bij als je vraagt: “Hoe gaat het met JOUW moeder?” “Ik zal JOU nooit vergeten.”  “Ik zal JOUW brieven nooit vergeten” “Het is JOUW fiets.”  “Die fiets is van JOU”. Dus ‘Ik houd van JOU’ en ‘Ik houd van JOUW zelfgemaakte appeltaart’.

Heb je vragen?  Wil je meer van deze tips? Laat het dan weten via de Contactpagina en schrijf je in voor Nieuws & Tips. Ook als ik naar jouw mening te ‘juffig’ doe, hoor ik het graag!

**De spellingcontrole geeft aan West-Fries. Maar ik houd het advies van het Westfries genootschap aan, dat geen verwarring wil met het westelijke gedeelte van de provincie Friesland.

Tot volgende week!

Hartelijke groet,

Marjan